De kleine wereld van
Jeroen Sprenger

De lat ligt hoog!

 

Zomaar wat gedachten ten behoeve van de Expertmeeting Publieke opinie en beeldvorming in Turijn, 22 februari 2006

 

 Ter inleiding

Dromen willen wel eens uitkomen. Meestal is dat niet vanzelf gegaan. Er is altijd wel wat hulp nodig geweest. Van jezelf op de allereerste plaats. Je mocht je niet door tegenslag uit het veld laten slaan en je hebt wat hulptroepen om je heen moeten verzamelen. Daarbij heb je moeten ervaren dat er een heel directe wisselwerking is tussen jou en je omgeving. Een bloedhekel heb je gekregen aan begeleiders die je droom niet delen. Maar die op hun beurt hebben je ongenadig uitgekafferd als je even het hoofd hebt laten hangen. Want succes komt niet vanzelf, het moet worden afgedwongen, lieten ze je onverbiddelijk weten.

In de Nederlandse sportwereld groeit het idee dat de Olympische Spelen weer eens naar Nederland moeten worden gehaald. “Nederland Sportland, met de Olympische en Paralympische Spelen in 2028 als droom”, heet de eerste verkenning die NOC*NSF daaraan heeft gewijd. Het is niet de bedoeling dat het bij een droom blijft. De intentie is de ambities waar te maken. De droom is prachtig. Zou het immers niet mooi zijn 100 jaar na de Spelen van Amsterdam weer de gastheer te mogen zijn van de beste atleten ter wereld? Zou het niet prachtig zijn op eigen merites de gehandicaptensporters te mogen ontvangen en niet – zoals in 1980 – omdat het land waar de Zomerspelen worden gehouden voor hen zijn neus ophaalt? Maar begeestering is niet voldoende. Als we er echt voor willen gaan, dan is het nodig eerst de benen weer stevig op de grond te zetten. Hoe lang is de weg naar verwezenlijking? Hoe schatten we de hindernissen in die overwonnen moeten worden? Kunnen we voldoende hulpkrachten mobiliseren? De conclusie kan dan niet anders zijn, dan dat de lat hoog ligt.

De uitdagingen die er zijn voor de sport, het bedrijfsleven en de overheid in het licht van de samenleving zoals die zich richting 2028 ontwikkelt, zijn onderwerp van discussie in andere werkgroepen. In deze werkgroep gaat het om communicatie en draagvlak onder de bevolking. Ook hier ligt de lat hoog. “Van draagvlak onder de bevolking kan op basis van de bids voor 2012 gesteld worden dat 80% een absolute ondergrens is”, wordt in de eerste verkenning gezegd. Tachtig procent… ga er maar aan staan. Daar is de opgave richting overheid een makkie bij. “Het draagvlak bij de overheid moet tot uitdrukking komen in een getekende verklaring van de regering en het parlement”, aldus hetzelfde document.
 

Enkele algemene noties over communicatie

Er gaat veel mis in de samenleving. Bijna altijd wordt dat – deels- aan een gebrekkige communicatie geweten. Kennelijk gaan sommige zaken niet vanzelf. Toch is communiceren niet zo ingewikkeld. Het moet ergens over gaan, over iets realistisch en geloofwaardigs. En degenen die anderen daarvan willen overtuigen, moeten op zijn minst zelf realistisch en geloofwaardig zijn. Zij moeten het vertrouwen in het welslagen van de missie uitstralen. Daarnaast moeten zij zich goed in kunnen leven in wat minder direct betrokkenen belangrijk vinden. Als bij hen het idee heeft postgevat dat Olympische Spelen een schip van bijleg zijn, om maar een voorbeeld te noemen, dan moet de financiële onderbouwing zodanig zijn dat er geen aanleiding wordt gegeven voor kritische berichtgeving in de media over gaten in de begroting. Kortom, zoals Johan Cruijff ooit heeft gezegd: Italianen kunnen niet van je winnen, je kunt wel van ze verliezen! Communicatie kan een bijdrage leveren aan het realiseren van de droom, maar de kwaliteit van de voorbereiding, het realiteitsgehalte en de geloofwaardigheid van de aanpak zijn daarvoor toch essentieel. Communicatie is pas doorslaggevend – zoals Londen mocht ervaren door de gepassioneerde presentatie van Sebastian Coe bij de aanwijzing van de Spelen van 2012 – als er een gedegen werkstuk ligt, dat de toets der kritiek kan doorstaan.

 

Draagvlak voor de Olympische Spelen in Nederland

Eenmaal eerder mocht Nederland de Olympische Spelen organiseren, in 1928 in Amsterdam. Naar wordt beweerd is de keuze bepaald in een onderonsje van de baronnen De Coubertin, voorzitter van het IOC, en Van Tuijl van Serooskerken, voorzitter van het NOC. Geplaatst tegen de tijdgeest van de twintiger jaren mag het een wonder worden genoemd dat ze in Nederland konden worden gehouden. Binnen de dominante protestants-christelijke gemeenschap werd vanaf menige kansel het heidense karakter gehekeld. Men vreesde de ontheiliging van de zondag en het verval der zeden. Dat voor het eerst vrouwen mee mochten doen, versterkte die vrees nog eens. Zelfs een liberale krant als de NRC had er niets mee. De Olympische Spelen waren al een eind op streek, toen zij schreef: Moeten vrouwen zich zo uitsloven en inspannen, zodat ze met verwrongen gezichten, met verbeten trekken, verwilderde haren, hijgend en afgemat door de finish gaan. Hebben vrouwen geen andere, geen betere sport dan deze die er een is voor de man?

Het enthousiasme bij de overheid was ook niet echt groot. Een verzoek tot subsidieverstrekking aan het NOC stuitte onder meer op protestants-christelijke weerstand en werd door de Tweede Kamer afgewezen. Amsterdam – de gastheer – vond een Olympisch atletendorp te duur. De atleten werden ondergebracht in lagere scholen, pensions of hotels. De Amerikaanse ploeg verbleef op dezelfde boot als waarmee ze de oversteek hadden gemaakt…En koningin Wilhelmina droeg ook al niet bij aan de feestvreugde. Ze liet de openingshandeling over aan prins Hendrik omdat ze niet was geraadpleegd over de datum.

  

Sport was in de twintiger jaren nog niet het volksgebeuren dat ze tegenwoordig is. Gelukkig stelde het IOC nog niet de voorwaarden aan het draagvlak die het nu stelt. Of in de toekomst zal stellen. Inmiddels heeft de sport een steviger plaats in de samenleving verworven. Maar dat is wat anders dan onomstreden. Steeds als een groot evenement zich aandient kan men rekenen op niet zelden zeer venijnige reacties van publiek en politiek. De Paralympische Spelen die Nederland in 1980 mocht organiseren omdat Moskou daar geen trek in had – toch ogenschijnlijk een zeer sympathiek gebeuren – werd begeleid door kritiek vanuit de gehandicaptenwereld zelf. Daarin werden de Spelen aangrepen om kritiek uit te oefenen op het in Het Dorp gevoerde beleid, dat toch niet beantwoordde aan de eerder door de actie Open Het Dorp en Mies Bouwman gewekte verwachtingen. Bovendien was er kritiek op de toelating van Zuid-Afrikaanse sporters, terwijl er een internationale sportboycot liep tegen Zuid-Afrika.

Enkele jaren later kreeg de kritiek een nog veel grotere omvang en intensiteit toen Amsterdam een gooi deed naar de Olympische Spelen van 1992. De naam van het Amsterdamse gemeenteraadslid Saar Boerlage is daarmee onlosmakelijk verbonden geraakt. Maar wellicht wordt haar daarmee te veel eer gegund. Naast Abram de Swaan - De Olympische hoogte. Over Amsterdam en de Spelen van 1992 – waren er maar weinig mensen buiten de direct betrokkenen uitdrukkelijk voor het halen van de Olympische Spelen naar Amsterdam. Integendeel, menigeen in politiek en sport volgde de schermutselingen tussen Saar Boerlage en haar Komitee Olympische Spelen Nee! en het NOC en het gemeentebestuur enigszins besmuikt zoals eerder de provo-acties werden gevolgd. Aantasting van autoriteit kan vaak op enige sympathie rekenen, wat de aanleiding ook moge zijn…  

Hoewel Nederland zich sindsdien niet meer heeft gemeld voor het organiseren van de Spelen is de kritische begeleiding van de Olympische beweging niet geheel stilgevallen. De benoeming van een nieuw Nederlands IOC-lid in 1998 maakte de tongen behoorlijk los. De transparantie en de democratie in de besluitvorming binnen de Olympische organisatie voldoen volgens de perceptie van menig criticaster niet aan de heldere maatstaven die elders gelden en geven daarom met enige regelmaat aanleiding om alle ‘schandalen’ weer eens op te halen. Geruchten over corruptie bij de toewijzing van de Olympische Spelen maken evenzeer veel los. Onlangs is de film “Munich” van Steven Spielberg in première gegaan. Daarin wordt teruggegaan naar de Spelen van 1972 en de Palestijnse aanslag op de Israëlische ploeg. De Spelen  gingen door. Sommige Nederlandse sporters gingen naar huis en anderen bleven daar. Opnieuw wordt er door de film aandacht gevraagd voor de relatie tussen sport en politiek.

  

Tegenover deze kritische begeleiding staan de aansprekende successen van Nederlandse sporters op de Olympische Spelen. De spontane ontvangsten op Schiphol en de enthousiaste huldigingen in de eigen woonplaats geven er blijk van dat er ook anders naar de Spelen wordt gekeken. Er is in ieder geval grote waardering voor de sporter en zijn prestatie. En die waardering is aanstekelijk. Bezoekersaantallen van sportevenementen, kijkcijfers van televisie-uitzendingen daarvan, ledentallen van sportorganisaties stijgen onmiskenbaar. Bovendien worden er van plaats tot plaats nieuwe initiatieven ontwikkeld om nieuwe sportaccommodaties te ontwikkelen of internationale sportevenementen te organiseren.

  

Maar de lat ligt hoog. Wat is het saldo van de kritische geest en de antiautoritaire sentimenten enerzijds en het door sport en sporters opgewekte enthousiasme anderzijds? Is dat meer dan 80 procent in de plus? Waarover zijn we het in Nederland voor meer dan 80 procent eens? De Grondwet van de Europese Unie kon in de Tweede Kamer op 82 procent van de stemmen rekenen, 123 van de 150! Het referendum liet zien dat 62 procent van de samenleving tegen was. In de onregelmatig gehouden onderzoeken wordt op de vraag ‘moet Nederland weer de Olympische Spelen organiseren’ een vergelijkbare verhouding zichtbaar. Bij de overheid wordt een draagvlak van circa 70 procent gemeten, onder de bevolking slechts 37 procent; nu ja, 17 procent is het er helemaal mee eens en 20 procent een beetje. Dat is ver weg van 80 procent. Er ligt dus een Herculische opgave in het verschiet om aan deze Olympische limiet te kunnen voldoen.
 

  

Een eensgezinde coalitie

Hoe zwaar de opgave ook is om een breed draagvlak te verwerven, het succes staat of valt met de eensgezindheid in de coalitie. Alle betrokkenen moeten daarin hun rol vervullen. “They have to sing from the same book”, zeggen ze in de Verenigde Staten. Dat is gezien de lange tijdspanne dat die eensgezindheid moet worden opgebracht niet eenvoudig. De burgers hoeven ‘pas’ rond 2020 te laten zien dat ze bereid zijn de organisatie van de Olympische Spelen te aanvaarden. Want dan pas wordt het bidbook opgemaakt. Maar hun oordeel wordt dan wel bepaald door de ervaringen die ze tot die tijd met de sport en de sportwereld hebben opgedaan. Die mogen dan geen aanleiding hebben gegeven tot twijfel.

Een winnende coach heeft altijd gelijk. Gezien de nek-aan-nek race tussen Londen en Parijs biedt de voorbereiding van de Britten tal van aanknopingspunten voor een Nederlandse aanpak. Na drie keer afgewezen te zijn, hebben de Britten in 1995 besloten een onderzoek te doen naar een kansrijk bid voor de Olympische Spelen van 2012. Niet eerder hebben steden, nationale overheden en burgerinitiatieven zo vroeg de handen ineen geslagen. Verwacht mag worden dat deze voorbereiding, nu de Spelen naar Londen gaan, de norm gaat worden. Zo heeft Duitsland na de afwijzing van het bid van Leipzig – ook voor 2012 - al een werkgroep ingesteld om na te gaan wat ze moet doen om meer succes te hebben. Wil Nederland ooit een serieuze kans maken, dan moet ze gezien de te verwachte zware concurrentie dus vroeg beginnen.

  

Olympische Spelen zijn veel meer dan een sportevenement. Maar de sport blijft toch nog altijd centraal staan, hoezeer in de samenleving de sportbeoefening ook aan lesurenactiviteiten zal worden verbonden. Het beachvolleybal laat zelfs zien dat ze tot het Olympisch programma kunnen doordringen. Het merendeel van de sporters die in 2028 actief zullen zijn, moet nu nog geboren worden. Ouder dan tien zijn ze nu naar alle waarschijnlijk nog niet. Waar het op aan komt is dat deze nieuwe generatie in een omgeving opgroeit waarin sport een serieuze plaats heeft. Voor hen iets is om serieus te overwegen er naast school aan te doen. Daarin ligt een uitdaging voor opvoeders, onderwijs en sportbegeleiders. Uiteraard mag het al of niet organiseren van de Olympische Spelen hierin niet doorslaggevend zijn. Maar met een algemene basis van actieve ‘sportmindedness’ wordt het realiseren van specifieke sportdoelstellingen iets eenvoudiger. Wil Nederland Sportland worden dan moet het iets zijn van meer dan van de sport alleen.

  

De sportwereld maakt – eufemistisch gezegd – niet altijd een indruk van eensgezindheid. Het kan iets te maken hebben met de emoties die ermee gepaard gaan. Maar om op de langere termijn iets te bereiken moeten er niet alleen sporters en coaches zijn, die zich in hun eerzucht misschien kunnen afsluiten van gedoe om hen heen of er soms zelfs niet voor terugdeinzen daar doelbewust middelpunt van te zijn, maar ook sportbegeleiders, sportbestuurders, mensen die zich op enigerlei wijze belangeloos voor in willen zetten. Maar je moet wel enigszins masochistisch zijn aangelegd om vrijwillig kop van jut te zijn. Vorming, ontwikkeling en ‘onderhoud’ van sportkader is een element dat in de lange aanloop naar de Olympische Spelen van 2028 aandacht behoeft. Het sportkader zal de stille ambassadeurs moeten leveren die het Olympisch vuur tot in de haarvaten van de samenleving laat doordringen.

  

De samenleving moet iets met sport, met de sport, hebben. De sport moet iets met de samenleving hebben. Daartussen staan de overheden die de verbinding moeten maken. Bij Olympische Spelen gaat het daarbij allereerst om de ‘stad’ die zijn naam aan de Spelen mag verbinden. Zoals de Britten vaststelden dat internationaal alleen Londen in dat opzicht een kans maakte, zo zal dat in Nederland alleen Amsterdam zijn. Amsterdam zal dan gezien de ervaring van de toewijzing van de Spelen van 1992 allereerst een revanche op zichzelf moeten willen nemen. Tegelijkertijd zullen de hoofdstad en de sportwereld zich moeten realiseren dat in het overvolle land in de nog overvollere Randstad de sportaccommodaties en de verbindingen daartussen zorgvuldig ingepast moeten worden. De maatstaven van het IOC bieden daartoe de ruimte. De verschillende sporten kunnen zich in een cirkel van 60-100 kilometer van de stad afspelen. In Peking zijn de afstanden zelfs nog groter. Met Amsterdam als middelpunt kom je van Almere tot Rotterdam, van Alkmaar tot Eindhoven. Dat is overbrugbaar. Maar in de sportwereld is de objectieve afstand vaak beter overbrugbaar dan de emotionele. De Olympische Spelen van Amsterdam met wedstrijden in Rotterdam? Als er een internationaal voetbaltoernooi in Nederland – in dit land, niet in een stad! – dan is het voor de sportbestuurders al spitsroeden lopen in de beslissing of de openingswedstrijd of de finale in de ene of de andere stad moet worden gehouden. Nu kan het voelen of elke behoorlijke stad in dit land moet bijdragen aan de sportglorie van Amsterdam. Kan Amsterdam de bescheidenheid opbrengen om anderen tot hun recht te laten komen? Kunnen anderen zich zo wegcijferen dat ze niet geobsedeerd raken door de afstraling van een eventueel succes op Amsterdam, maar gaan voor het belang van Nederland als geheel? En is dat alles ‘burgemeestersverkiezingenbestendig’? Je vraagt nogal wat…
 

  

Tot besluit

Een samenleving moet zich zelf af en toe een stipje aan de horizon geven om de gemeenschappelijke inspanningen op te richten. In Nederland kennen we de nota’s Ruimtelijke Ordening die een schets van de plattegrond van het land geven in een toekomst die enkele decennia ver ligt. Investeringen in een Tweede Maasvlakte of in een Zuidas kennen een vergelijkbare tijdhorizon. Eenmaal op hoofdlijnen vastgesteld richten burgers, ondernemers, overheden daar hun beslissingen naar. De droom van de Olympische en Paralympische Spelen in 2028 is daarmee vergelijkbaar. Zij geeft aan veel meer richting dan aan de sportwereld alleen. Het is goed dat dat nu reeds wordt beseft. Het communicatie-instrument kan een belangrijke schakel zijn. Tussen de verschillende ‘werelden’ die een wezenlijke bijdrage aan het welslagen kunnen (moeten) leveren. Maar ook tussen de verschillende generaties die als in een estafette tot aan 2028 het stokje moeten doorgeven. Communicatie kan zo bijdragen aan een sfeer waarin een overtuigende meerderheid het gevoel heeft aan eenzelfde doel te werken. In de expertmeeting Publieke opinie en beeldvorming wordt getracht na een verkenning van de uitdaging elementen voor de bewegwijzering naar succes aan te dragen.

De lat ligt hoog. Jarenlang domineerde Sergei Bubka het polsstokhoogspringen. Niemand kon bij hem in de buurt komen. De Nederlandse atleten al helemaal niet. Van onbereikbaar niveau leek hij. Maar in 2005 weet Rens Blom de hele wereld op dit nummer achter zich te laten. Bubka won alles wat er te winnen viel. Maar nooit haalde hij Olympisch goud…

De weg is lang. Dat doet denken aan een marathon. Maar ook aan het grapje waarin de atleet die bij de Olympische marathon in recordtijd door de finish gaat en dan – tot verbijstering van iedereen – door loopt naar de verspringbak en daar ook nog eens een wereldrecord springt. Iedereen is sprakeloos. Op die éne man na, die zegt kunst zeg, met zo’n aanloop… Waarmee maar gezegd wil zijn, met de voorbereidingstijd die NOC*NSF zich zelf wil gunnen, moeten we toch een eind kunnen komen.

 

Jeroen Sprenger, 7 februari 2006