Boekbespreking
Kille mist - Het Nederlandse notariaat en
de erfenis van de oorlog
Zeventig jaar na de oorlog krijgen de hoeders van de rechtstaat het flink voor de kiezen. De advocatuur, de belastingdienst en het ministerie van Justitie hebben zich in de oorlogsjaren, zo blijkt uit recente studies, snel neergelegd bij de Nieuwe Orde. Nieuwe regels worden zonder protest doorgevoerd. Joodse collega’s worden betrekkelijk gemakkelijk uit hun functies ontheven. Aan dit beeld kunnen nu de notarissen worden toegevoegd. In zijn proefschrift Kille mist laat Raymund Schütz zien dat de notarissen in doorsnee niet het toonbeeld van rechtschapenheid zijn geweest, waarvoor zij meestal worden gehouden.
In de naoorlogse sfeer van rechtsherstel bleef de rol van notarissen buiten beeld. De pragmatische inslag van achtereenvolgende ministers van Justitie vroeg een hun actieve inzet. Ze ontlopen daardoor de dans van de Bijzondere Rechtspleging. In Loe de Jong’s Het Koninkrijk in de Tweede Wereldoorlog wordt bagatelliserend vermeld dat hun verdiensten bij de verkoop van Joodse eigendommen vanwege het trage verkoopproces niet zo groot zijn geweest. Onder notarissen bestaat geen behoefte dit te corrigeren. Integendeel. Actief tracht de Koninklijke Notariële Broederschap zichzelf buiten beeld te houden. Een poging rond 2000 vanuit de Stichting Tot Bevordering van de Notariële Wetenschap om ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan ook aandacht te besteden aan de rol in de Tweede Wereldoorlog wordt door verzet vanuit het Amsterdamse notariaat in de kiem gesmoord. Schütz constateert een schril contrast tussen de proactieve naleving en toepassing van regelgeving van de Nieuwe Orde en de tegenstribbelende houding bij de naoorlogse evaluatie van de eigen rol.
De bezetting door een vreemde mogendheid is voor iedereen een nieuwe ervaring. Maar de gebeurtenissen in Duitsland vanaf 1933 hadden een waarschuwing kunnen zijn. De opstelling van de Belgische notarissen had een voorbeeld kunnen zijn. Die pasten na de bezetting vertragingstactieken toe en weigerden hun medewerking aan ‘ariseringsmaatregelen’. Het hoofdbestuur van de Broederschap roept daarentegen echter notarissen op hun geweten uit te schakelen en de verordeningen naar letter en geest van de wet uit te voeren.
Notarissen hebben een hybride positie. Enerzijds zijn zij ‘lijdelijk ambtenaar’, functionarissen die een neutrale rol vervullen bij rechtmatige aan- en verkoop van eigendommen. Anderzijds zijn zij ook ondernemer, die door betaling voor hun tussenkomst in die transacties het eigen inkomen verdienen. Een mogelijke verstrengeling van belangen wordt genegeerd. Pas in 2008 wordt daar een ander licht opgeworpen. Schütz haalt het onderzoek aan van Eric Slot naar de verkoop van panden die in Joodse handen waren. Hij stelt op basis van originele en gedetailleerde verkoopregisters en accountantsrapporten vast dat er ‘een crimineel vastgoedcircuit was, waarin grof geld werd verdiend aan de Jodenvervolging’. Meer dan 9000 panden zijn doorverkocht aan ‘oorlogskopers’.
Schütz onderkent dat er notarissen zijn die zich aan het algemene beeld hebben onttrokken. Hij wijst op notarissen die onder de wapenen waren in de oorlogsdagen van mei 1940 en die aansluitend in het verzet zijn gegaan. En op Almelose notaris Jan Kruisinga, die net als professor Cleveringa aan de Leidse Universiteit, in de zomer van 1941 een moreel appèl deed op zijn vakbroeders. Anders dan de Broederschap ervaart hij een ethisch dilemma bij de verkoop van Joodse eigendommen. Notarissen zouden niet moeten afdalen naar het niveau van ‘lijdelijkheid’, maar juist moeten handelen overeenkomstig hun kerncompetenties als het bewaken van rechtszekerheid, rechtsgelijkheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Zijn pleidooi krijgt pas vele jaren na de oorlog gehoor. De leer van de lijdelijkheid wordt dan als ‘een versteend dogma’ in strijd is met het moderne notariaat beschouwd.
Jeroen Sprenger
Raymund Schütz, Kille mist, Het Nederlandse notariaat en de erfenis van de oorlog, Boom Amsterdam 2016, 608 pag,
ISBN 9789089534446. Prijs €39,90
Eerder gepubliceerd in Misjpoge 30 / 2017-1, pg 33-34