De eerste fietsende straatmaker
Henk van Bastelaar (1934-2021)
In de binnenstad van kon je jarenlang je regelmatig een oude man aantreffen bij grote straatwerkzaamheden. Bril op de neus, hoedje tegen de brandende zon, scherpe blik in de ogen. De jonge straatmakers krijgen aanwijzingen van hem, bij de vernieuwing van de binnenplaats van Fort Zeelandia, bij de aanleg van het plein rondom de gerestaureerde kathedraal. Niemand van hen weet dat hun leermeester in de jaren vijftig een verdienstelijk wielrenner is geweest in het peloton van amateurs, onafhankelijken en profs. Henk van Bastelaar, de eerste fietsende straatmaker… Geboren op 6 februari 1934 in Rotterdam, op 15 mei 2021 overleden in zijn woonplaats Paramaribo.
In 1948, hij is dan amper 14 jaar krijgt Henk van Bastelaar zijn eerste fiets. Hij voetbalt dan bij de rooms-katholieke voetbalclub Spartaan 20 in Rotterdam. Eén van zijn medespelers heeft een racefiets. “Dat wil ik ook wel” – zegt hij tegen zijn vader – “samen speuren we tussen de advertenties in de krant of er een wielrenfiets wordt aangeboden. We vinden er een, met houten velgen. Heb me daarna snel gemeld bij Wielervereniging RRC De Pedaalridders. Eigenlijk een elitaire club, met Jorinus van der Wiel als voorzitter”.
Hoe jong ook, Van Bastelaar heeft dan al ‘een heel leven achter de rug’, zoals zoveel van zijn leeftijdgenoten die in Rotterdam de oorlog en bezetting hebben overleefd. Als stadsjongetje mag hij na het bombardement in Beers in Brabant bij de familie Thomassen aansterken. In de hongerwinter probeert hij met zijn oudste zuster lopend naar Leeuwarden te gaan, maar blijft steken in Steenwijkerwold, waar hij het einde van de oorlog beleeft. Daarna terug naar Rotterdam, naar school en vervolgens naar de ambachtsschool. Op zijn 14 de doet hij het praktijkgedeelte van de opleiding in dienst van de gemeente Rotterdam. Van Bastelaar: “Vier dagen in de week praktijk en 1 dag naar de ambachtschool voor theorie. Na 3 jaar moest je examen doen, proefstraten. Twee jaar later nog een keer voor zwaardere materialen zoals trottoirbanden zetten en keien straten . Toen moesten we een kruispunt aanleggen. Daar zaten alle aspecten van het vak in. Drie weken waren we daarmee bezig, terwijl alle dagen examinatoren ons op de vingers keken en tussendoor allerlei vragen stelden. Dan kreeg je nog niet je diploma, want eerst moest 6 weken lang het verkeer eroverheen. Als je werk zich al die tijd goed had gehouden kreeg je je diploma en je cijferlijst.”
In de avonduren is Van Bastelaar veel op de fiets te vinden. Gewoon trainen of - eens in de week - tijdens de verenigingsavond van De Pedaalridders. Van junior groeit hij geleidelijk aan door tot nieuweling. “Ik had al snel door dat ik een beetje kon sprinten”. Zeer behulpzaam is voor hem het advies dat hij als nieuweling krijgt van Gerrit Schulte, in binnen- en buitenland bekend als ‘le fou pedalant’. Onderweg naar de familie Thomassen in Beers besluit hij af te stappen bij het restaurant De Vliert, in Den Bosch, dat door Schulte wordt gerund. Zijn grote idool blijkt er zelf te zijn. Hij verzamelt al zijn moed, stelt zich aan hem voor en vraagt hem trainingsadvies. “De wedstrijdjes zijn voor jullie meestal 40 kilometer, dus moet je 50 kilometer trainen. En dat doe je op een doortrapper met een lage versnelling, 48-18. De wedstrijd rijd je met een versnelling van 48-17, freewheel”. Van Bastelaar volgt het advies een week lang op en rijdt daarna een koers in Oss. “Ik vloog laag, werd op de meet met een banddikte geklopt door Karel Hamelink, maar had wel 12 van de 16 premies gewonnen. Nog steeds ben ik begeesterd door die Schulte.” Later koerst Van Bastelaar in Papendrecht. Hamelink is daar zijn belangrijkste tegenstander. Maar nu zijn de rollen omgedraaid. Van Bastelaar wint. “De zaak was verrekend”. Later, in de Ronde van Naaldwijk, blijft hij ook de zes jaar jongere Jan Janssen voor.
Zandvoort
Zijn militaire diensttijd brengt hij door in Ossendrecht. Als de dienst erop zit kleedt hij zich om en traint tot een uur of 10. In die tijd is er geen militair kampioenschap. Wel doet hij aan het Nederlands kampioenschap mee, dat op het circuit in Zandvoort wordt gehouden. Ook Peter Post doet mee. Voor Van Bastelaar zit er die keer geen ereplaats in.
In zijn nieuwelingen- en amateurtijd rijdt Van Bastelaar veel wedstrijden op de wielerbaan aan de Kromme Zandweg in Rotterdam. Daar wint hij met grote regelmaat. Ook begint hij daar koppelkoersen te rijden. Aanvankelijk met Manus Brinkman. “Het evenwicht was zoek met hem. Hij liet de tegenstanders te gemakkelijk een halve ronde pakken en dan moest ik proberen dat goed te maken. Ben daarom met hem gestopt. Theo Sijthoff werd mijn koppelgenoot. Toen wonnen we wel.”
Na militaire dienst keert Van Bastelaar bij het gemeentelijk straatmakersbedrijf in Rotterdam terug. “Toen ik 22, 23 jaar was, waagde ik de overstap naar de beroepswielrenners. Het eerste half jaar combineerde ik dat nog met het straatmaken. Overdag werkte ik in Antwerpen, onder meer aan de Vogeltjesmarkt, en ‘s avonds trainde ik op de wielerbaan in het Sportpaleis.” Daar rijdt hij met Sijthoff onder meer in het voorprogramma van de zesdaagse. Later rijden ze ook samen in Brussel en Gent. Daar lopen ze al tegen merkwaardige gewoontes in de wielersport aan als ze wat naam beginnen te maken. “In Gent zegt de directeur tegen ons: jullie mogen hier wel rijden, maar jullie mogen niet winnen. Toen hebben we besloten niet mee te doen.”
De Antwerpse directeur stelt het jonge koppel voor in Kopenhagen te gaan rijden, waar Falk Hansen, in zijn jeugd ook een groot renner, directeur is. Die geeft jonge renners graag een kans. “We zijn in een viswagen meegereden vanuit Rotterdam. Bij de Deense grens worden we eruit gegooid met onze fietsen en wat reservewielen. We zijn toen met de trein verder gegaan. In Kopenhagen zijn we naar een jeugdherberg gegaan. Daar worden we bij Falk Hansen geïntroduceerd door de Deense vrouw van de Duitse verzorger van Gerrit Schulte. Helaas is de baan nog niet klaar, daarom trainen we op de weg. We zijn niet de enigen. Ook Oskar Plattner, Fritz Pfenninger, Klaus Bugdahl en nog meer toppers bereiden zich op de opening van het baanseizoen in Kopenhagen voor. In totaal 32 renners.”
Van Bastelaar en Sijthoff, drie jaar jonger maar toevallig ook op 6 februari geboren, moeten zich bewijzen in een proefwedstrijd. Ze moeten het onder andere opnemen tegen het koppel Plattner-Pfenninger. Die weten samen een ronde voorsprong te nemen. “Daarna weet ik bij hen aan te klampen, in de slotsprint leg ik het af tegen Plattner, die in 1952 wereldkampioen sprint is geweest. Van Falk Hansen krijgen we dan een contract voor 200 kronen, dat is in die tijd niet verkeerd.”
Theo Sijthoff
Na een inspannende avond op de baan in Kopenhagen loopt hij de deur uit en komt daar een Australische tegenstander tegen. “Ik ga slapen”, zegt Van Bastelaar. “Kan jij slapen? Ben je dan niet gedrogeerd? Niemand kan slapen na zo’n koers.” Later praat hij er met Schulte over. Die vertelt me dat hij het wel heeft geprobeerd, maar dat hij er snel mee is gestopt. Je moet pijn kunnen lijden, is zijn advies, dat geheel in lijn ligt met zijn eerdere trainingsadviezen aan Van Bastelaar.
Om hem heen grijpen veel collega’s naar de pillen. “Er waren erbij die drogeerden als paarden. Die reden de politiewagens voorbij en werden ook wel eens dicht bij de finish expres de andere kant opgestuurd. Ik neem het de jongens niet kwalijk, dat ze pakten. Het gaf hen soms net dat beetje extra dan ze nodig hadden. Zelf reed ik regelmatig prijs zonder doping. Alleen voor de Ronde van Feyenoord heb ik enkele ampullen vitamine B12 genomen.”
“Theo Sijthoff blijkt later voor mij eigenlijk niet de goede maat. Waar hij twee rondjes doet, doe ik er drie. Ook moet ik het klassement in de gaten houden. Maar als het om publiciteit gaat is hij er als de kippen bij. Op de weg rijden we ook vaak samen. Bij de Pijl van Heerlerheide word ik zesde. De dag ervoor was er een zware wedstrijd in Zuid-Limburg, waarbij we 18 keer de Cauberg over moesten. Na twee keer vond ik het wel genoeg en stapte af, waardoor ik redelijk fit aan de start sta. Theo en andere teamgenoten zijn nog uitgeput van de vorige dag.”
Op zijn 28ste gaat Van Bastelaar bij zich zelf te rade. Hij heeft dan een plaats gekregen in de Wolber-ploeg. “Wat heb ik te zoeken in een sport waar ik niet echt verder kom? Ik reed vaak bij de eerste tien, zonder doping. De overdekte wielerbaan in Rotterdam liet maar op zich wachten. Had een leuke tijd, kon ervan bestaan maar geen toekomst. Besloot daarom om als straatmaker voor me zelf te gaan beginnen”.
Weer straatmaker
Omdat hij goed werk levert krijgt Van Bastelaar ik snel allerlei opdrachten. Op enig moment wordt hij gebeld door aannemer Dirck de Wilde, die hem vraagt in Vlaardingen een werk te maken. Hij geeft hem zijn prijs, maar die vindt hij te hoog. “Je krijgt wat minder, maar ik beloof je, later krijg je wat je tekort komt op een ander werk dubbel en dwars vergoed. De Wilde hield zijn woord. Dat gebeurde in Capelle aan de IJssel. Zo ging dat in die dagen. Van het een kwam het ander. Ik was nog geen 33 of ik had dik 90 man in dienst.”
Op zijn 55ste krijgt Van Bastelaar gezondheidsproblemen. Na een zware hartoperatie en een langdurig ziekbed heeft hij geen puf meer. Als een aangeslagen vogeltje zit hij thuis op de bank. De behandelende artsen adviseren hem met werken te stoppen. De keuringsartsen gaan daarmee akkoord. Van Bastelaar: “Maar ja, op enig moment ging het toch weer kriebelen. Ik begon aan een opleiding aan de Rotterdamse Dag en Avond School (RAS). Deed lessen Nederlands, Engels, tekenen, schilderen en kunstgeschiedenis. Zes jaar lang. Ik heb ervan genoten.”
Kort erna is zijn huwelijk op. Van Bastelaar verhuist naar Almere en leert daar in 2001 Jeanette kennen. Zij is Surinaamse van geboorte. Ze nodigt hem uit met haar naar Suriname te gaan. Daar woont de rest van zijn leven. Maar stilzitten er niet bij. Sterker nog, na verloop van tijd keert hij weer terug in het straatmakersvak.
Hij begint met het adviseren van leerlingen van de Stichting Arbeidsmobilisatie en Ontwikkeling (SAO) die de binnenplaats van Fort Zeelandia opknappen. Daarna adviseert hij SAO bij het opzetten van een straatmakersopleiding. Zoals hij het zelf heeft geleerd wordt de theorie met een forse dosis praktijkwerk gecombineerd. “Met de leerlingen gingen we aan de slag bij de Ark van Noach en het Zorghotel. Maakten mooi werk. Later hebben we het plein bij de Kathedraal gedaan.”