De kleine wereld van
Jeroen Sprenger

Meisje - Moeder - Mevrouw 

Winterwortelen schrapen  

Die ets in de voorkamer hebben we gekocht vanwege het zicht op de Javakade, die het IJ even doormidden snijdt. Het bombardement op de haveninstallaties ervan – op 9 oktober 1940 - hebben we gezien vanaf de Havikslaan. We hebben het gekocht kort voor ons trouwen omdat het ons daaraan herinnerde. De oorlog… in eerste instantie dachten we: dat duurt niet zo lang. Kort voor het uitbreken ervan werden de jongens al opgeroepen voor mobilisatie. Maar die waren even gauw weer thuis. Het ging allemaal zo snel. Overal in de stad liepen al gauw Duitse militairen rond. Die pikten alles in, zoals de Grote Club op de Dam. 

“Wij waren aangewezen op de radiodistributie. Die gaf alleen maar de informatie die werd doorgelaten. Voor de oorlog, maar ook tijdens de bezetting. Ook aan de krant had je niet zoveel. Het bombardement op Rotterdam deed natuurlijk de deur dicht. Herinner me goed dat veel mensen boos waren toen bekend werd dat Wilhelmina naar Engeland vluchtte. Veel mensen stemden af op de Engelse zender. Die hadden ze ook bij Wim. Dat moest stiekem, de buren mochten het niet weten. Hij was ergens op zolder verborgen. Heb het hokje nooit gezien. Alleen de jongens – Wim en Joop, hun vader, en Piet Huijben, die later met Lien trouwde – luisterden ernaar. Ben er nooit bij geweest. 

“Alles was op de bon. De suiker het eerst. Was er ook het laatst van af. Daarna kwamen de thee- en koffiebonnen. Thee was surrogaat, net als koffie. Alleen het bier was nog goed, want daar waren de Duitsers natuurlijk nogal kien op. Corry werkte bij De Gruyter. Eerst in de Van der Pekstraat en vervolgens op het Spreeuwenpark. Die winkels werden bevoorraad naar het aantal bonnen dat ze hadden ingenomen. Toen dat terugliep, werd dus de bevoorrading ook minder. Dat gold ook voor het assortiment. Hoe Corrie het klaarspeelde weet ik niet, maar door haar stonden we bij De Gruyter steeds vooraan in de rij… 

“Op een gegeven moment kreeg vader een oproep van de Arbeidsbeurs om naar Brest in Frankrijk te gaan. Dat was in maart 1941. Heb hem met Corrie naar de trein gebracht.[1] Het leven ging thuis gewoon door. Hoe het met het betalen ging, ik weet het niet. Of er wekelijks geld werd gebracht? Maar ik verdiende wat, Corrie ook, en Sepha. Of Joseph ook al wat verdiende, durf ik niet te zeggen. Mijn moeder vertelde nooit wat. In oktober kwam vader terug. Het was aanvankelijk de bedoeling dat hij terug zou gaan. Maar mijn moeder zei hem, dat het niet meer hoefde. Hoe ze het wist, of ze er iets aan had gedaan…vader was natuurlijk met zijn 53 jaar al wat ouder.

“Theo werkte bij timmerfabriek Rietveld. Op een bepaald moment moesten jongens van zijn leeftijd naar Duitsland. Ik denk dat het in 1942 is geweest. Hij heeft in de buurt van Dortmund gezeten. Wel ironisch. Vader heeft in Brest gewerkt voor aannemer Dortmunder Union Brücken Bau. Ook in Dortmund werkte Theo in een timmerfabriek. Hij kon in zijn vak blijven. Geloof dat alles via zijn werk liep. Kan me namelijk nog herinneren dat hij met een lang gezicht thuis kwam: “ik moet morgen of overmorgen weg”. Hij is er tot het einde van de oorlog gebleven.   

“Na de oorlogsdagen ruimden veel zaken, met name de Joodse, snel op. Bij Bosch werd het dus ook snel minder. Ik kon toen bij Ford aan de Hemweg aan de slag. Maar dat duurde niet lang. De administratie werd overgeplaatst naar het Leidseplein, naar het Hirsch-gebouw. De fabriek kon gebombardeerd worden, dat was te gevaarlijk geworden. Op een zaterdagmorgen – 17 juli 1943 - was er een meisje, ook uit Noord, dat in de kantine werkte, die gehaast naar me toe kwam: kom mee, zei ze, Noord is gebombardeerd. We haastten ons naar de Valkenwegpont. Veel mensen die bij het dok werkten, of bij andere fabrieken in Noord, stroomden van de pont af, de stad in. Ik hoorde zoiets als de kinderkopjes rolden over straat… Dat klonk heel beangstigend. Wist ik veel dat ze het over de straatkeien hadden. Maar in het echt was het ook angstaanjagend. De Ritakerk bestond 25 jaar. Alle schoolkinderen, zo’n 500, zaten die zaterdagochtend in de kerk. De bommen, bedoeld voor de Fokkerfabrieken, vielen tijdens de mis. De helft van de kerk viel in puin. Eén van de broers van Bep de Nijs was misdienaar. Hij vluchtte eerst de sacristie in, later rende hij naar het koor. En juist daar viel een bom. Hij was éen van de elf slachtoffers. Wims jongste zuster Bep vluchtte door de zijdeur samen met een dichte drom mensen naar buiten. Het was allemaal heel verwarrend. Een grote schrik in Amsterdam Noord. In totaal kwamen er meer dan 150 mensen om. Bij ons waren de ruiten allemaal stuk. Die werden natuurlijk niet allemaal direct gemaakt. Meneer Falch die bij Ford een chef van me was, ging net in die tijd met vakantie. Hij had een huis in de Brederodestraat. We mochten daar toen logeren, een week of twee, tot de ruiten waren gerepareerd.[2]

“Het was onvoorstelbaar wat mijn moeder in die tijd wist te regelen. Ik heb al verteld over haar werk voordat ze met vader trouwde. Ik zeg altijd maar dat ze hoofd van de keuken was in familiepension De Bruijn toen ze vader leerde kende. Herinner me een verhaal dat de familie Bruijn een pension ging opzetten in België. Heb begrepen dat ze wel even is mee geweest, maar snel besloot terug te keren.[3] Het omgaan met elektrische apparatuur, de snelle terugkeer vanuit IJmuiden waarbij ze van haar armoe honderd gulden overgehouden bleek te hebben om de verhuizing naar Amsterdam te kunnen betalen… als ze nu zou leven, ze zou er niets van hebben begrepen. Maar hoe ze de oorlog doorgekomen is… We hebben nooit de gaarkeuken gehad. Niet dat het voedsel veel anders was. Het waren altijd aardappelen en wortelen. Ook in de hongerwinter. Tulpenbollen hebben we nooit hoeven te eten. Hoe ze het versierd heeft? Ik kan er alleen maar bewondering voor hebben.[4] 

“Corry en Sepha gingen zeker de laatste twee jaar op de fiets melk halen. Met geld van moeder gingen ze naar de boeren in de omgeving van Amsterdam-Noord, Ilpendam. Van moeder kregen ze geld mee. En in het begin ook schillen voor het vee. Dat hoefde later niet meer, de boeren kwamen erin om. Ze gingen dan om 4 uur ’s ochtends weg, als de spertijd voorbij was. Tegen half zeven waren ze dan weer terug, met aardappelen, groenten, melk of wat er ook maar was. 

“Twee jongens van Letschert uit Noord zijn ooit naar Friesland geweest. Die kwamen terug met bergen winterwortelen. In de parochie werden die verdeeld. Ook wij hebben daarvan gehad. Ik mocht ze schrapen. Urenlang, dag na dag, heb ik wortelen afgeschrapt. Tegenover een handjevol aardappelen stond een berg wortelen… 

  

"Sepha – 19 toen - wilde ook een hongertocht maken, maar ze mocht niet alleen. Lien Sprenger – dan 24 - wilde ook wel en kreeg ook toestemming. Sepha kreeg van haar moeder een pannetje erwtensoep mee voor onderweg, Lien een pannetje bruine bonen. Bestemming was Cor van de Vosse, een oom van de Sprengers, die bij het spoor werkte en toen in Meppel woonde. De eerste nacht brachten ze door in een Rode Kruisschool in Hilversum. Daarna volgde Ermelo, waar Lien iemand kende van de jeugdvereniging. In Meppel zijn ze uiteindelijk vijf dagen geweest. Oom Cor liep toen thuis omdat hij meedeed aan de Spoorwegstaking. Van haar vader had Sepha een setje gereedschap meegekregen, dat ze mocht ruilen voor voedsel. Daar zat een rattenstaart tussen, een ronde vijl. ‘Zal die naam nooit meer vergeten’. Na 5 dagen rondrijden in Meppel en omgeving heeft Sepha 35 kilo rogge, 1 zij spek en 2 eieren. ‘En die zijn nog heel aangekomen ook!’ Terug rijden ze over Zwolle. Ze wilden daar de IJssel over. Een Duitse wacht hield ze tegen en raadde hen aan van de rogge brood te laten maken. Doorlaten was er hoe dan ook niet bij. Een Nederlandse krijgsgevangene of dwangarbeider, die daar aan de weg werkte en ze daar hulpeloos zag staan, adviseerde hen naar Kampen door te rijden en daar de brug over te gaan. In de stromende regen reden ze de tien kilometer naar Kampen. Midden op de brug stond een Duitse militair te vrijen. Veel aandacht leek hij niet aan de dag te leggen. Op het moment dat er een Duitse militaire wagen bij de Duitse soldaat was, schoten Lien en Sepha daarlangs zonder gezien te zijn en stonden zij aan de andere kant van de brug. ‘Toen geloofde ik in de Goddelijke voorzienigheid’, zei Sepha later. Ze overnachtten toen in Kampen Nieuwstad bij een boer, die net weduwnaar was. Die deed Lien een aanzoek, maar ze wees dat af omdat ze al verloofd was met Piet Huijben. In Ermelo, de volgende dag, logeerden ze weer bij dezelfde mensen als op de heentocht. Deze keer waren ze een stuk minder welkom. Later kregen ze het idee dat er tegelijk met hen onderduikers onderdak hadden gevonden. Toen ze richting Hilversum reden kwamen er op enig moment Tommy’s over, Engelse jagers. Ze doken toen een greppel in om te schuilen. Kort voor huis, ze waren al bij het Noordhollandskanaal, begon Lien plotseling te huilen. Ze was er even helemaal door heen. Het lukte Sepha om haar weer wat op te peppen, de brug bij het Kraaienplein was immers al zo wat in zicht. Thuis trof Sepha haar familie een rozenhoedje biddend voor haar behouden thuiskomst aan. Later zou haar vader vaak theatraal zeggen: dankzij jullie hebben we de oorlog overleefd.[5]

  

“Er waren natuurlijk veel angstige momenten. De Fokkerfabrieken, vlak bij het Tolhuis, maar ook aan de Meeuwenlaan, waren regelmatig het doelwit van de Britse luchtmacht. De bommen op de Ritakerk waren eigenlijk bedoeld voor de Fokkerfabrieken. Je kwam je huis, laat staan je buurt niet of nauwelijks uit als het niet echt nodig was. Met enige regelmaat waren er razzia’s, ook in Noord. Dan hoorde je weer dat er jongens bij de Tolhuispont waren opgepakt. 

“In maart 1945 was het voor mannen en jongens veel te gevaarlijk om de Stille Omgang te lopen. Eigenlijk mochten er geen vrouwen en meisjes aan meedoen, Dat is nu anders. De kerk moedigde toen vrouwen aan om mee te doen. Heb hem toen met Rie Sprenger gelopen. Je mocht toen pas om 4 uur op straat. Hij eindigde in het Begijnhof. 

“Amsterdam is het laatst bevrijd. In die laatste dagen moesten we ’s avonds om acht uur binnen zijn. Dan kon Wim niet meer komen. Overigens, we mochten dan wel verkering hebben, maar ’s zondags na de kerk bovenkomen was er niet bij. Vader en ik keken dan na achten uit het raam om te zien wie er dan nog op straat was. Of wat er dan nog gebeurde. Op 4 mei, of ze het nu gemist hebben, ik weet het nog steeds niet. Altijd luisterden ze bij de Sprengers naar de Engelse zenders. Joop zat zelfs in het verzet. Hij bracht berichten rond die ze hadden opgevangen. Maar op een gegeven moment liepen er mensen langs die riepen: we zijn bevrijd, we zijn bevrijd. Toen zijn we zelf de straat op gegaan en ben ik naar Wim gegaan. Een dag later zijn we samen naar de Dam gegaan. Dat was een groot feest. Overal vlaggen. De volgende dag zijn we weer geweest. Toen is zelfs mijn moeder mee geweest.

“Op het eind van de oorlog ben ik een tijdje thuis geweest. Kreeg wel door Ford doorbetaald, al was het maar half geld. Ben toen bij het Militair Gezag terecht gekomen. Daar heb ik goed verdiend. Wel honderdtachtig gulden per maand. Toen we trouwden verdiende ik meer dan Wim…”