De kleine wereld van
Jeroen Sprenger

Folia-columns

Een mannetje in een kastje

De Universiteit van Londen bestaat uit een groot aantal “colleges”, “schools”en “institutes”, die ieder een grotere autonomie hebben dan de faculteiten van een Nederlandse universiteit. De Londense studenten merken dan ook niet veel van hun universiteit; zij zijn op de allereerste plaats verbonden aan hun “college” of “school”. Slechts de regeling van de examens en de uitreiking van de bullen – zo komt het op de honderdduizend studenten over – is het werk van de universiteit. Nu valt in Engeland bijna alles historisch te verklaren en dat geldt ook voor de geringe samenhang van de Universiteit van Londen. Bijna alle aangesloten instellingen zijn ooit eens zelfstandig begonnen en hebben na enige tijd een door de regering geconstrueerd overkoepelend orgaan boven zich gekregen. De bedoeling daarvan was uiteraard om orde in de chaos te scheppen, maar een groot succes is het niet geworden. Men kan in Engeland namelijk alleen maar centrale organisaties creëren als men de aangesloten instellingen de grootst mogelijke zelfstandigheid laat. Wat dan ook de redenen om tot grotere eenheden te komen mogen zijn, efficiëntie zal men er vergeefs onder zoeken.

Jeremy Bentham

Jeremy Bentham, het mannetje in een kastje

Waar ik het eigenlijk over wil hebben, is de rivaliteit tussen de twee oudste instellingen van de Universiteit van Londen: “University College” en “King's College”. De eerste dateert van 1825 en is opgericht door de dichter Thomas Campbell en de geestelijke vaders van de nuttigheidsleer, Jeremy Bentham en James Mill. Hun stond voor ogen een universiteit waar de wetenschap zou worden gedoceerd aan iedereen, ongeacht ras, geloof of wereldbeschouwing, die zich het collegegeld kon veroorloven. Niets bijzonders, zo lijkt het, maar in feite was het een aanval op Engelands regerende elite, die zijn opleiding in Oxbridge (Oxford of Cambridge) had ontvangen; alwaar zelfgenoegzaamheid als deugd werd onderwezen. Regering, kerk en de universiteiten van Oxford en Cambridge putten zich uit in satire en beledigingen om te verhinderen dat de nieuwe instelling de bevoegdheden werd verleend academische graden toe te kennen.

Tegelijkertijd trachtte een groep opposanten, onder wie de aartsbisschop van Canterbury, Sir Robert Peel – naar wie de Bobbies zijn vernoemd – en de hertog van Wellington, een alternatieve “universiteit” van de grond te krijgen, waar de jeugd van Londen een opleiding zou ontvangen die hen in staat zou stellen hun plichten te vervullen voor God, Koning en Vaderland. Hun inspanningen leidden in 1831 tot de oprichting van King’s College.

Tot op de dag van vandaag – ook al maken ze nu deel uit van de Universiteit van Londen – kennen de beide instellingen een zekere rivaliteit, die vooral tot uiting komt in de corps-achtige grappen, die de studenten uithalen. Mikpunt voor die grappen zijn de mascottes van de instellingen: de loodzware Leeuw van King’s College en – hoe smakeloos – het lichaam van Jeremy Bentham voor University College.

Het lichaam van Jeremy Bentham is – zittend op een stoel – geplaatst in een houten kast met een glasplaat aan de voorkant. Van daaruit bekijkt hij de wereld, zoals die aan hem in de South Cloisters van University College in Gower Street voorbijtrekt.

Maar is dat kleine lichaam echt van Jeremy Bentham, die op schilderijen zo imposant kon lijken? De verhalen lopen hier uiteen. Volgens sommigen is het inderdaad Bentham, anderen menen dat met uitzondering van zijn hoofd zijn lichaam is gemummificeerd; het hoofd zou van was zijn. Weer anderen menen dat het geval geheel van was is en dat Benthams as onder in de kast is opgeborgen. Het laatste lijkt me het meest waarschijnlijke, hoewel het de sjeu van de andere verhalen een beetje afhaalt. Want was is het geval? De geschiedenis wil dat op de dag dat King’s College werd opgericht, Bentham zijn hoofd liet vallen. Als je geen graf hebt om je in om te draaien, dan moet je natuurlijk een andere manier kiezen om je ongenoegen te uiten. Sindsdien hebben de studenten van King’s College de arme man – hij kon zich nu eenmaal niet verdedigen – niet meer met rust gelaten. Regelmatig worden kast en inhoud ontvreemd om later in King’s College te worden teruggevonden. Vorig jaar november nog bleek de voorzitter van de studentenvereniging van King’s College het hoofd van Bentham op zijn bureau te hebben staan.

Dit soort grappen verhinderen dat Bentham zijn taak naar behoren kan vervullen. Zijn aanwezigheid is namelijk verlangd bij belangrijke academische festiviteiten. Onder belangrijke academische festiviteiten moet men ook zoiets begrijpen als het in gebruik nemen van een voetgangersoversteekplaats in de nabijheid van University College. Hij wordt dan – net als de paus – in het cortège meegedragen. Zo’n optocht kan natuurlijk geen doorgang vinden, als hij er niet is of als hij is verminkt.

Het is niet bekend wat Bentham van dit rondzeulen met zijn lijk vindt, maar ik kan me nauwelijks indenken dat hij ooit heeft gedacht dat dit zou bijdragen tot “het grootste geluk voor het grootste aantal”.

__________ 

Eerder gepubliceerd in Folia Civitatis nr. 20, 7 februari 1976