De kleine wereld van
Jeroen Sprenger

Mythes en mysteries rondom de familie Weyl


Titelblad proefschrift Michael Weijl Titelblad proefschrift Michael Weijl, 1774, te Leiden - ‘op gezag van’ Rector Magnificus Hieronymus David Gaubius, die lijfarts is van ‘de allerhoogste Prins van Oranje Nassau’

Het uitpluizen van de eigen stamboom en familiegeschiedenis is een ontdekkingstocht. Tal van verhalen heb je in de loop der jaren gehoord, maar niet altijd is alles vanaf het begin helder. En als je er dan wat dieper in gaat duiken, worden sommige verhalen volledig ontkracht en maar weinige van die verhalen bevestigd. Niet zelden dienen zich gaandeweg weer nieuwe mysteries aan. Dat verschijnsel doet zich nog heftiger voor als je je waagt aan de genealogie van je schoonfamilie. Daarvan heb je immers niet spelenderwijs door discussies van ooms en tantes kennis opgebouwd. En je voelt je aanvankelijk toch enigszins verlegen om precies naar het naadje van de kous te informeren.

Meer dan veertig jaar geleden ben ik in de familie Weijl gekomen. Een familie waarvan vele leden een markante rol hebben gespeeld in de Joodse gemeenschap in hun gemeente. In de verhalen die binnen de familie de ronde doen staan er drie centraal. De familienaam zou een anagram zijn van Levy. De eerste Weijl, die zich eind achttiende eeuw in Nederland vestigt, zou hofarts van Napoleon zijn geweest. En de derde mythe is dat een directe voorouder de eerste Jood zou zijn geweest in de gemeenteraad van Amersfoort.

Ontnuchtering en mondelinge familieoverlevering

De eerste twee mythes zijn drie jaar geleden ontkracht door Ze’ev Bar in een NKvJG-lezing over de familie Weijl. Bar: “De familielegende dat de naam Weyl zou zijn ontstaan uit de letters L'E'W'Y lijkt leuk bedacht voor een bar mitswe-toespraak. De naam Weyl is ontleend aan het Latijnse 'villa', gehucht”. In de Elzas komt de naam veel voor. Wie dit wetende ‘ville’ probeert uit te spreken met het Duitse accent van de streek, begrijpt dat dit wel eens zou kunnen kloppen. De tweede mythe wordt door Bar in diezelfde lezing ontkracht. “Met de Franse cavalerie kwam in de winter van 1794/95 de 31-jarige 'paardendokter' Samuel Philip naar Steenderen en werd daar ingekwartierd. Hij nam in september 1812 de naam Weijel aan.” Geen hofarts, maar veearts…

Over de eerste Jood in de Amersfoortse raad heeft Bar het dan niet. Uit eigen onderzoek, mede met behulp van Delpher, wordt me later duidelijk dat er aan het begin van de negentiende eeuw inderdaad een Weijl in de gemeenteraad zit, Isaäc Michaël. Hij is ook 50 jaar gemeente-arts. Maar een bevestiging dat hij het eerste Joodse raadslid is, heb ik tot op de dag van vandaag niet kunnen vinden.

Het is niet uitgesloten dat ‘mythes’ ontstaan door mondelinge familieoverlevering, waarbij verschillende verhalen in de loop der Jaren op onjuiste wijze met elkaar zijn verknoopt. Maar in deze tijd van ‘fact checking’  wil je precies weten hoe het echt zit. En dan leer je dat Michaël Jacob Weijl, de eerste directe voorouder is van de schoonfamilie die naar Nederland komt. Het is een arts, die zich omstreeks 1770 vanuit Mannheim in Nijmegen vestigt. Hij is een volle neef van de eerdergenoemde ‘paardendokter van Napoleon’, die de familienaam Weijel heeft aangenomen. Hun (groot)ouders vervullen geestelijke functies in de Elzas. Maar in die generatie komen ook Hofjuden voor, Joden die zowel in Frankrijk als in Duitsland het hof aan financiën helpen. Bankiers dus, Zou het kunnen dat ‘paardendokter aan het hof’, ‘arts’ en ‘Hofjude’ in de overlevering met elkaar zijn vermengd tot ‘hofarts van Napoleon’?

Knappe koppen

Inschrijving Leids promotieregister 1798 Inschrijving in promotieregister Rijksuniversiteit Leiden, 1798, van de broers Jacob en Isaäc Weijl

Michaël Jacob Weijl promoveert in 1774 in Leiden tot doctor in de geneeskunde ‘op gezag van’ Rector Magnificus Hieronymus David Gaubius, die lijfarts is van ‘de allerhoogste Prins van Oranje Nassau’. (zie foto) Kan dat ‘lijfarts’ hebben bijgedragen aan de mythe van ‘hofarts’? Zijn twee zoons - Jacob Michaël (1776-1856) en Isaäc Michaël (1778-1855) - gaan ook in Leiden geneeskunde studeren. Zij promoveren op dezelfde dag, op 27 november 1798. Knappe koppen…

Jacob heeft al voor zijn promotie van zich laten horen. Jaap Meijer: “Hij leerde in de sleutelstad van voorbijtrekkende rebbes, als R. Mozes uit Lemberg - een kijk op de Joodse vorming in de lage lagen. Maar ook vertaalde en verklaarde hij - in het Hebreeuws - de Disticha Catonis. Aan die vertaling is hij begonnen als hij nog geen 14 jaar oud is”. De Disticha Catonis zijn zedenwijsheden van de Romeinse senator Cato, waarvan de uitspraak ‘Overigens ben ik van mening dat Carthago moet worden verwoest’ nog dagelijks op enigerlei wijze wordt geparafraseerd. Na de studie vestigt hij zich als arts in Nijkerk. Maar hij maakt zich ook verdienstelijk voor de Joodse gemeenschap. Zo richt hij een Talmoed Toraschool op, waarin volwassen mannen na het werk bij elkaar komen om de Heilige Schrift te bestuderen.

Isaäc Weijl, gemeenteraad Amersfoort Krantenbericht uit Algemeen Handelsblad, 30 november 1848

Broer Isaäc wordt arts in Amersfoort. Als gemeente-arts buigt hij zich over de volksgezondheid, in het bijzonder onder Joodse burgers. Hij is parnas en enige tijd - van 1805-1811- mohel. Zijn besnijdenisregister is bewaard gebleven. Als Jood in de gemeenteraad komt hij in een dominant christelijke omgeving, wat onder meer tot uitdrukking komt in het gebed waarmee de raadsvergaderingen beginnen. Dan trekt hij zich even buiten de zaal terug, om na het gebed zijn plaats in te nemen. Het raadslidmaatschap maakt het hem mogelijk ‘als ambtenaar van de Burgerlijke Stand’ huwelijken - ook Joodse - te sluiten. En buiten al deze werkzaamheden om geeft hij les in de Hebreeuwse wetenschap. De Joodse gemeenschap heeft in hem een stevige steun en toeverlaat bij de emancipatie perikelen van het begin van de negentiende eeuw. Beide broers hebben zich duidelijk de lessen van ‘voorbijtrekkende rebbes’ tijdens hun studententijd aangetrokken.

Jacob en Isaäc stichten grote gezinnen. Met Grietje Nihom krijgt Jacob 8 kinderen. Isaäc trouwt twee maal. Met Sara Goudsmit krijgt hij 4 kinderen. Na haar overlijden in 1821 verbindt hij zich met Louise Cosman met wie hij 3 kinderen krijgt.

Mysteries

De kinderen van Jacob en Isaäc verspreiden zich over het land. Zij vervullen in hun nieuwe woonplaatsen allerlei functies. Maar weinigen treden in de voetsporen van hun vaders en grootvader. Broodbakkers en winkeliers komen het meest voor. Het is nog een onopgehelderd mysterie waarom de geboorteplaats wordt verlaten en hoe de keuze voor een nieuwe woonplaats is bepaald. Maar nog mysterieuzer is de partnerkeuze, van hun kinderen. Namelijk voor een neef of een nicht.

Dubbele bruiloft 1885 Bericht over een collecte tijdens de dubbele bruiloft in Lochem, 4 augustus 1885, NIW, 14 augustus 1885

Huwelijken van neven en nichten komen in alle familiestambomen voor. Dat is op zich niet zo opmerkelijk. Maar dat op één dag twee kleinzonen van Jacob trouwen met twee van zijn kleindochters mag toch wel bijzonder heten. De broers Joseph en Salomo Weijl uit Den Haag treden op 4 augustus 1885 in Lochem in het huwelijk met de zusters Grietje en Hanna Weijl. Een heuglijke dag, waarvan iets doordringt tot de lokale krant, omdat er voor een goed doel is gecollecteerd. De vaders van de jonggehuwden zijn broers. De één heeft zich vanuit Nijkerk als broodbakker in Den Haag gevestigd en de ander als roomboterfabrikant te Lochem.

Advertentie roomboterfabrikant Advertentie JJ Weijl, NIW, 11 februari 1898

Beiden zijn actief in de Joodse gemeenschap en richten zich   op de markt van Joodse burgers. Een verklaring voor de keuze van hun vestigingsplaatsen kan dus gelegen zijn in een uitnodiging vanuit de leiding van de Joodse gemeente. Maar dan blijft toch nog het tweede mysterie over. Hoe raken de Haagse neven begin tachtiger jaren van de 19 de eeuw in contact met hun Lochemse nichtjes? En vinden ze elkaar meteen zo aardig, dat ze met elkaar willen trouwen?                                                                                                           
Sinds 1865 is Lochem bereikbaar over het spoor. De neven zouden dus met de trein in Lochem hebben kunnen komen. Maar de vraag blijft, waarom zouden ze? Dichter bij huis moeten toch ook wel aantrekkelijke huwelijkspartners gevonden kunnen worden?. Ik houd het erop dat er sprake is van gearrangeerde huwelijken. Maar voor de bevestiging daarvan heb ik nog heel wat nader onderzoek te doen.                                                                                                             

Stamboomonderzoek, het uitpluizen van je familiegeschiedenis, het is nooit af. Mythes worden ontkracht; nieuwe mysteries komen er voor in de plaats. Wellicht is dat ook de grote aantrekkingskracht ervan. Voor mij in ieder geval wel.


Dit artikel is een bewerking van de bijdrage van de auteur aan de paternosterpitch tijdens de ALV van de NKvJG op 13 maart 2016. En in april / mei 2017 gepubliceerd in de Misjpoge, Jaargang 30, nr 2